Bijgewerkt op 11 januari 2022
Wat is een trombosebeen?
Een trombosebeen is een aandoening waarbij bloed samenklontert in een ader in het been. Meestal gebeurt dit in het onderbeen maar het kan ook in het bovenbeen voorkomen. De medische term voor een trombosebeen is ‘diepe veneuze trombose van het (onder)been’.
Bij wie komt ’t voor?
Iedereen kan een trombosebeen krijgen maar de aandoening komt vooral voor bij mensen die langere tijd bedlegerig zijn of stilgezeten hebben. Door inactiviteit zal het bloed in de benen minder goed terugstromen naar het hart. Dit terugstromen wordt namelijk bevordert door het gebruik van de beenspieren, dus door te lopen. Dan wordt namelijk het bloed in de aders van de benen als het ware naar boven gedrukt doordat de spieren steeds aanspannen. In de aders zitten kleine kleppen die het bloed wel naar boven (richting het hart) laten stromen, maar niet meer terug.
Naast inactiviteit zijn er nog een aantal andere risicofactoren voor het krijgen van een trombosebeen:
- Operatie, vooral grotere orthopedische operaties
- Kanker – mensen met kanker kunnen trombose krijgen als bijverschijnsel
- Zwangerschap
- Gebruik van middelen met vrouwelijke hormonen: anticonceptiepil en hormoonvervangende middelen bij vrouwen in de overgang
- Aanwezigheid van infuus of katheter in bloedvaten
- Overgewicht
- Bepaalde ziekten, zoals HIV-infectie, antifosfolipid syndroom, polycytemie
Hoe vaak komt ’t voor?
Trombosebeen is een redelijk vaak voorkomende aandoening. Per jaar wordt de diagnose circa 12.000 keer gesteld in Nederland.
Symptomen trombosebeen
De onderstaande klachten kunnen voorkomen, met achter het symptoom de frequentie van voorkomen:
- dik onderbeen – 85%
- gevoel dat het onderbeen gekneusd is – 80%
- onderbeen snel dikker geworden – 72%
- rood onderbeen – 68%
- pijn in de kuit – 53%
- pijn aan het onderbeen – 35%
- gespannen gevoel in het onderbeen – 34%
- pijn achterkant knie – 14%
- dik been – 12%
- pijn aan het bovenbeen – 12%
- geen klachten – 8%
- ene been warmer dan het andere – 4%
- gezwollen bovenbeen – 4%
- rood been – 4%
- koorts – 3%
Hoe wordt de diagnose gesteld?
Lichamelijk onderzoek
De arts zal bij lichamelijk onderzoek al sterke aanwijzingen vinden voor het bestaan van een trombose been: ene been is dikker en voelt vaak ook warmer aan dan het andere been.
Bloedonderzoek
Bij bloedonderzoek is het d-dimeer gehalte vaak maar niet altijd verhoogd. Als het niet verhoogd is is een trombosebeen feitelijk uitgesloten.
Beeldvormend onderzoek
Meestal zal een echoscopie van het been worden gedaan. Hierop is de trombose meestal duidelijk zichtbaar. Een andere mogelijkheid is een zogenaamd ‘echo-Doppler onderzoek’. Hierbij wordt tevens de bloeddoorstroming door het been gemeten. Als deze vrijwel stil ligt is dat een extra aanwijzing voor het bestaan van een trombosebeen. Ten slotte is het mogelijk om een venogram te maken. Hierbij wordt contrastvloeistof in een ader van de voet gespoten. Vervolgens wordt een rontgenfoto van het been gemaakt. Hierop is dan een duidelijke obstructie te zien doordat de contrastvloeistof niet vrij door de aderen kan stromen.
Op de afbeelding hierboven een patient met een trombosebeen rechts. Het rechter onderbeen is gezwollen, rood en pijnlijk.
Behandeling trombosebeen
De behandeling van een trombosebeen is erop gericht dat het bloedstolsel niet verder in grootte toeneemt. Dit gebeurt met geneesmiddelen die de bloedstolling tegengaan. Er zijn twee groepen geneesmiddelen die hiervoor gebruikt worden: heparines en coumarine-achtige middelen.
HEPARINES
Heparines zijn een bepaald soort geneesmiddelen die het samenklonteren van bloed belemmeren. Ze worden gebruikt bij de behandeling van trombose en embolie omdat ze belemmeren dat de trombus (het stolsel) groter wordt. Deze middelen worden direct in de bloedbaan of onderhuids gespoten. Voorbeelden zijn het oorspronkelijke heparine en nieuwere middelen zoals fraxiparine.
COUMARINE-ACHTIGE MIDDELEN
Coumarine-achtige middelen zijn geneesmiddelen die de bloedstolling tegengaan. Ze worden in de volksmond ook wel ‘bloedverdunners’ genoemd. Ze worden geslikt als tabletten. Voorbeelden zijn fenprocoumon (merknaam ‘Marcoumar’) en acenocoumarol (merknaam ‘Sintrom’). Deze middelen moeten altijd langere tijd gebruikt worden. Om de juiste dosering te bepalen moet af en toe bloed geprikt worden.
PIJNSTILLERS
Pijn kan in eerste instantie het best met paracetamol behandeld worden. Als paracetamol niet helpt zijn zwaardere pijnstillers nodig.
Beloop & prognose
Een trombosebeen is in de meeste gevallen goed te behandelen. Wel bestaat de kans dat de aandoening op een later tijdstip terugkomt.
Mensen met trombose lopen het risico dat het stolsel losraakt van de bloedwand. Het stolsel wordt dan met de bloedstroom meegevoerd richting het hart. Vanuit het hart kan het stolsel de grote lichaamscirculatie ingaan en vervolgens vastlopen, bijvoorbeeld in de longen of de hersenen. Dit leidt dan tot een longembolie of een hersenembolie.